Mensen kunnen grommen. En beestachtig zijn. Toch waant de mens zich superieur ten opzichte van dieren. De mensheid toont zich oppermachtig. Best een bijzondere positie voor de soort die veruit in de minderheid is, afgemeten aan de aanwezigheid hier op de aardkloot.
Zelf gedoog ik een huisdier. Een witte kater. Die mij lijkt te hebben uitverkoren als zijn kamerheer. Ik ken mijn plaats. Als hij naar buiten wil, of eten, voert hij me naar de voordeur of de proviand-bak. Braaf volg ik. Ook andere fauna kan ik best verdragen. Viervoeters, knaagachtigen en fladderspul. De teckel van bekenden. Ik heb alleen weinig met vissen.
In het voorbijgaan wil ik sommige dieren wel eens begroeten. In het Algemeen Beblaat Schaaps wens ik bij gelegenheid de schapen in de wei een welgemeend goedemorgen. Heel soms blaten ze iets terug. De meeste keren echter, kijken ze me schaapachtig aan. Boven me, in de bomen hoor ik een luid gekwetter. Verderop blijft een specht hameren op een mierenmaal. Komt een mensenbaas me tegemoet gelopen met twee maal uit de kluiten gewassen exemplaren poep op poten. Stadsduiven die menen bestemmingsverkeer te zijn, en de doorgang belemmeren, waarschuw ik met geklingel van de fietsbel.
Als ik zo om me heen kijk zijn er hele hoop. Op mijn pad zijn er dagelijks een boel beesten.
1 opmerking:
Tja, toen God zich had vergist in de apen, schiep hij de mens; daarna zag hij af van verdere experimenten...
Een reactie posten