Rendez
vous in Sans Etoile van
wandelaar, winkelier en waarnemer
wandelaar, winkelier en waarnemer
In
aanloop naar kaartje 18 (Vlissingen NS – Van Woelderenlaan) uit Deltapad, Lange
Afstandwandelpadboekje 5-1, verbond ik diverse literatuur met elkaar.
Allereerst de Wandelaar, het gedicht van Martinus Nijhoff wiens voormalige
zomerhuisje in Valkenisse bijkans aan de route ligt, het gelijknamige pas
verschenen boek van Adriaan van Dis, de romancyclus MoVo-tapes van A.F.Th. van der Heijden – MoVo staat voor
moeilijke voeten – en tot slot De Vierde Man van ’t Reve waarin hij de
havenstad van in Zuidwesten van het land beschrijft. Al wandelend zie ze op een
goed moment vliegen. De gedachten, de spinsels. Maar in dit geval klopte het
als een bus. De wandelaar Piet en ik, onderweg langs de Walcherse kust naar
Vlissingen. Langs Nijhoff, via Van Dis en een zijstapje naar A.F.Th. met als einddoel ’t Reve. Op weg naar
de schone kunsten dus. Op weg naar Sans Etoile aan de Nieuwendijk.
Net
zoals wandelen het door een voetreis verbinden is van A naar B en verder, wil
ik continu verbinden, verbanden aanbrengen en blijven leggen. Ook als deze er
niet per definitie zijn. Mijn leven moet ambigu zijn, de meerduidigheid is mijn
tweede natuur. Het leven lijkt zo kaal wanneer alles uitsluitend is zoals het
is. En
er is meer.
Er is Piet. De grote broer van mijn medeleerling Willem uit de
tweede klas lagere school. Piet is mijn trouwe metgezel tijdens menig
wandelavontuur. En ik zijn metgezel. Wandelen is een passie die we delen. Om
precies te zijn het lopen van – niet van dat benauwde – lange afstanden. Sinds
1998 trekken we intensief met elkaar op. Tot groot wederzijds genoegen. Vanwege
de min of meer gelijke tred, de gemeenschappelijke interesse’s, de passie voor
kroegbezoek, het zoete leven. We houden van stappen en stappen. Honderduit
blijven we praten, zelfs na jaren vriendschap. Piet vormt aangenaam gezelschap
van een oudere jongere die soepel van geest blijft. De wandelaar en ik. Als een
boek en een gedicht leest hij de wandeling. Hij wandelt wat’ie leest. En ik
volg.
Er
is Boudewijn Goudswaard met wie de wandelaar Piet en ik een rendez vous hadden.
De kleine, broze man die still going strong z’n jongetje staat. Ondanks het
rekenkundige verschil in levensjaren schuilt er een kwajongen in hem, een
ondeugende, levenslustige kameraad. Hij is naast oud-journalist een veelzijdig
mens die schrijft, dicht, tekent, schildert, gokt en vrolijk vrijt.
Tegenwoordig is hij winkelier. Op internet. Boudewijn grossiert in historisch
materiaal zoals postzegels, munten en ongevaarlijk krijgsspul.
Er is Willem de geëngageerde uitbater van zo’n beetje het enige journalisten- en kunstenaarscafé dat Zeeland rijk is. De man met de scheve bruine tanden, de driedagenbaard, het zwarte lange haar, een sliertige schelmenlijf. Het jongere broertje van Jacques Brel misschien? De witte sloof om hem allure te geven. Als kok, terwijl hij liever deelneemt aan de gesprekken van de gasten of zich ongevraagd mengt in een dispuut ergens aan een tafel. Graag spuit hij zijn ongezouten kritiek. Sans Etoile is Parijs aan de Schelde, Rotterdam van Walcheren met Keizer Willem op de troon als onverlicht despoot of als levenskunstenaar?
Onder
invloed van de buitenlucht, de kadans nog in de benen, na 28,5 kilometer en
20.456 stappen de tijd kwijt door het doordeweekse dwalen, was het welletjes en
tijd voor een glas bier. Aan de bar krijgen we er eentje getapt door Hans,
oud-zeevaartschoolleerling, voormalig zeeman en heden ten dage werknemer van
Willem.
Het
werd hoogstand hijsen en hautain hangen.
Piet
ontvouwde op de barkruk, Boudewijn is inmiddels gearriveerd en warm begroet, al
vrij snel zijn snode plan om door alle drie een verslag van de avond te laten
maken en dat aan elkaar te mailen.
Toen
begon het, en barste het los. De woorden, de beelden, de flarden. Wat ga ik
onthouden? Mijn God. Nu al schiet ik tekort in de beschrijving van mooie mensen
en dito momenten op donderdagavond 1 februari 2007 in Sans Etoile te
Vlissingen. Was ik maar een schilder. Of een beeldhouwer. Dan zette ik enkele
acryl streken op canvas, kneedde iets in elkaar.
Op
de blauwe muur achter de bar prijkt in witte verfletters: Vanaf de maan
gezien zijn we allemaal even groot. Volgens
Boudewijn is ‘allemaal’ onjuist en zou het ‘allen’ moeten zijn.
De
muur aan de andere zijde toonde grote fotoportretten van markante
mannengezichten uit India.
De
beelden
de
flarden
beelden
van vrienden
flarden
gesprekken
herinner
de vrienden
in
café aan de haven
bustes
op de galerij
boven
in de serre
Mussolini,
Juliana, John Lennon
eindelijk
buren
boven
versteend verleden
onder
lullen in het heden
ins
blaue hinein
het
gaat ergens over
en
nergens naar toe
van
hak op de tak
oorlog
en vrede
lezen
en schrijven
samen
op de barkruk
samen
door één deur
later
aan tafel
met
2 x biefstuk Boudewijn
1
maal Chili Con Carne
veel
bier en wijn er bij
Rijzen
de pan uit
verhalen
over reizen
mensch
wat een lijden
blijf
liever thuis
Wegen
gaan scheiden
zo
veel te halen, vele verhalen
waarderende woorden
over
en weer
‘Zeker!
Volgende keer weer’
vooruit,
nog eentje dan
bel
even een taxi
waar
blijft die nou?
O.K.,
one for the road
ik
houd me groot
Wat
rest zijn beelden
flarden
gesprekken
Henri
Miller, Hans Verhagen
Ik
Jan Cremer, Karel Appel
sterren
met allures
Vrienden
van vlees en bloed
in
mijn hoofd prijken
hun
bustes voorgoed
Gelukkig
zijn ze van was
en
in het heden te kneden
tot
nog een avond in de kroeg
Wat
volgt zijn nieuwe beelden
die
gegrift staan als nooit tevoren
te
verkneukelen vooruitzicht
dat
mijn dagelijkse bestaan
aangenaam
verlicht
Eerst
nog het genieten
de
dagen erna
hoe
lang mag ik teren
op
beelden en flarden
die
fladderen in mijn hoofd
vol
beelden en flarden
die
fladderen, fladderen
tot
de volgende keer